Haptonomische verkenningen bij ‘Denken’ van Hannah Arendt

Leestijd ruim 9 minuten

Onze eerste waarneming is al voordat we op de wereld komen dat er andere mensen bestaan. Verbinding met anderen om ons heen blijkt ook na zwangerschap en in onze volwassenheid een voorwaarde van elk proces tot persoonlijke groei. In een verkenning naar onze uitgangspunten van haptonomie maken we hier gebruik van het werk ‘The Life of the Mind’ van filosofe Hannah Arendt uit 1971. Het boek verscheen later in het Nederlands onder de titel ‘Denken’. Deze samenvatting vanuit haptonomisch en haptotherapeutisch perspectief en onze verkenningen kunnen dienen als een bijdrage aan verdere ontwikkeling van de haptonomie als een wetenschap. Het werk van Hannah Arendt zou een goede basis zijn van haptonomie. Niet omdat het denken op zich zo’n nut heeft; Hannah Arendt zou het nut zeer waarschijnlijk nuanceren. Nee, Arendt kan een werkelijk uitgangspunt van haptonomie zijn op grond van de activiteit die in haar werk huist. Ze laat ons een actief onderzoek doen naar zin en betekenis van verschijnselen om ons heen. Mede dankzij Hannah Arendt kunnen we ons bewust zijn van een steeds opnieuw beginnen van het denken en van ons handelen. Alleen al met die laatste vaststelling in ons leven is haar filosofie tevens een middel tot persoonlijke groei.

Door Corrie Holtman en Leander Tijdhof

Denken, willen en weten

Denken doen we altijd. Omdat we denken altijd doen onderbreekt het denken onze levensprocessen. Andersom geldt dat het leven ook het denken onderbreekt. Als we denken trekken we ons terug uit onze omgeving. We maken dan geen contact met verschijnselen om ons heen. Denken slaat steeds terug op een herinnering die we hebben. Daarmee staat denken gelijk aan nadenken. Omdat we ons terugtrekken en dus losmaken van contact laat het denken zich altijd in met de dingen die er niet zijn. Ook omdat denken teruggrijpt op herinnering en dus ons verleden kan ons bestaan in de ruimte en de tijd worden opgeschort waardoor onze werkelijkheid op dat moment niet lijkt te bestaan.

We denken en redeneren niet in en met onszelf omdat we graag kennis zouden willen hebben. We redeneren alleen maar omdat we een behoefte hebben aan betekenis. We scheppen onze woorden om dingen te kunnen benoemen. De functie ervan is dat we daarmee ons de wereld kunnen toe-eigenen. Zo zorgen wij ervoor dat de vervreemding die we tot de wereld voelen wordt opgeheven. Volgens Arendt worden we allen in vervreemding geboren en eigenen ons met onze woorden de wereld toe.

Het denken is volgens Arendt gericht op ‘contemplatie’. Het woord contemplatie staat onder andere voor beschouwing en meditatie. In die zin is het denken op te vatten als een poging tot het opzoeken van de rust. Het denken is in onze moderne tijd steeds meer ten dienste gaan staan van de wetenschap als een middel dat voor iets anders bestemd is. Het middel is er in onze moderne tijd op gericht geraakt om georganiseerde kennis te vergaren. Bovendien hebben we de neiging om steeds voorbij de grenzen van onze kennis te kijken. We gebruiken het denken dus voor veel meer dan alleen als een instrument voor het kennen van verschijnselen die zich aan ons voordoen. We gebruiken het voor meer dan in het kader van ons handelen alleen.

Het denken behelst nooit een waarheid. Als we die waarheid wel verwachten dan verwarren wij het denken met onze behoefte tot weten. Het weten moet gebruik maken van het denken wil het tot een weten komen. Maar het denken is hier niet het denken op zich. Want Arendt benoemt het denken tot weten als een dienstmaagd van een geheel andere onderneming. Een andere mentale activiteit dan ons denken is het willen. Een groot verschil met het denken is dat het willen geen reflectie kent. In tegenstelling tot ons denken huist in het willen altijd een bevel aan onszelf.

Psychologie, waarin het denken wordt bestudeerd, veronderstelt net als bijvoorbeeld fysiologie en geneeskunde een innerlijk van de mens dat bij iedereen gelijk is. Omdat onze individuele psychologie met die veronderstelling onvergelijkbaar is kan psychologie nooit een wetenschap zijn. Arendt gaat nog een stap verder dan deze wetenschapsfilosofische constatering. Bevindingen van de psychologie, zo stelt ze, zijn monotoon en zelfs afstotelijk. Steeds gaan de bevindingen immers voorbij aan verscheidenheid en rijkdom van ons menselijke gedrag. Gedragscodes en clichés beschermen ons tegen de werkelijkheid die feiten bevatten die aanspraak kunnen maken op onze aandacht en dus ons denken. Onze organen zijn ondersteunend aan ons leven en geven ons bescherming voor het leven. Op het gevoelsvlak erkent Arendt dat onze passies en emoties dezelfde functies vervullen.

We beschikken over vijf belangrijke zintuigen die noodzakelijkerwijs in een onderlinge samenhang staan. In die samenhang moet gewaarborgd zijn dat wat we tasten, proeven, horen, zien en ruiken verwijzen naar hetzelfde verschijnsel. Daarom benoemt Arendt ook een zesde zintuig in haar werk: de ‘census communis’. Die is geen lichamelijk zintuig. De ‘census communis’ zorgt naast een juiste verwijzing naar hetzelfde verschijnsel ervoor dat wij wat we ervaren met anderen deelbaar is. Het verschijnsel zal immers ook door anderen herkend worden. Deze ‘census communis’, wijst ons op de intersubjectiviteit van onze leefwereld in tegenstelling tot de zogenoemde objectiviteit. Uit intersubjectiviteit volgt erkenning van een ‘werkelijk-zijn’.

Waarnemen

Eén van onze eerste waarnemingen wanneer we ter wereld komen bestaat eruit dat er andere mensen bestaan. Daarmee bewonen wij, mensen, deze planeet. Het is dus niet ‘de mens’ die bewoner van deze planeet is. Alles is immers bestemd om te worden waargenomen. Daarin schuilt de pluraliteit, de gevarieerdheid, als een wet van onze aarde. Overigens zijn alle waarnemers op deze planeet verschijnselen die waargenomen kunnen worden.

Waarnemen doen we met onze zintuigen. Een opvallende eigenschap van de zintuigen is dat deze niet in elkaar kunnen worden vertaald. Een geluid kunnen we immers niet zien zoals een beeld niet kan worden gehoord. Op die grond noemt Arendt de eerdergenoemde ‘census communis’ als het belangrijkste zintuig van mensen. De ‘census communis’ wordt vrij vertaald als ‘gezond verstand’. Een beschrijving van onze waarneming is trouwens nooit toereikend. We komen in een beschrijving nu eenmaal niet verder dan dat iets als een roos ruikt, iets smaakt als erwtensoep en aanvoelt als fluweel. Omdat beschrijvingen van waarnemingen nooit toereikend kunnen zijn volgt eruit dat de waarheid per definitie onzegbaar blijft.

Wat wij waarnemen kan gezien, gehoord en zo meer worden. Die verschijnselen, stelt Arendt, zijn zo objectief als stenen. Dit harde ’zijn’ en het ‘verschijnen’ aan ons vallen samen. Wij subjecten zijn tevens objecten die aan elkaar verschijnen. Omdat levende wezens tegelijk waarnemen maar ook waargenomen worden zijn zij niet alleen in de wereld maar feitelijk van de wereld. De verschijnselen laten zich overigens nooit zien uit een eigen beweging. Sterker nog: geen ding ter wereld toont zich zonder actief een deel van zichzelf te verbergen. Bij de levende wezens beschermt de buitenkant organen aan de binnenkant die de bron van het leven zijn.

Bewustzijn

Bewustzijn is iets anders dan denken. Wij, met ons denkend ego, denken niet alleen wat. Wij denken altijd over iets na. Dit kan gebeuren in de vorm van een stille dialoog. Een eenheid uit twee dingen, of hier makkelijker gezegd gedachten, komt niet tot stand door het denken. ‘Twee in één’ wordt pas ‘één’ als de buitenwereld zich opdringt aan de denker en het denkproces stopt. Een stille dialoog geeft ons de identiteit zoals die in ons bewustzijn is. Het geweten is daarvan een gevolg. Het geweten behelst ook het oordelen dat door ons als bevrijdend wordt ervaren. Daarmee is oordelen een nevenproduct van denken.

Uit het voorgaande volgt overigens dat pas wanneer we verschijnen aan anderen wij ‘één’ kunnen zijn. Anders blijven we onherkenbaar. In die eenheid zijn we ons nauwelijks bewust van onszelf. Wat we bewustzijn noemen, een letterlijk ‘met mijzelf weten’, is het feit dat wij voor onszelf zijn. Aldus bestaat in onze eenheid een ingelast verschil, betoogt Arendt.

Lichaam en emoties

Denken is een proces dat in vergelijking met andere processen in ons leven snel verloopt. Dat komt omdat het denken immaterieel is. Gezien vanuit een denkend ego is het menselijk lichaam slechts een obstakel tot het denken. Zo is de vijandigheid van denkers jegens het eigen lichaam verklaarbaar, schrijft Arendt op basis van het werk van de filosoof Immanuel Kant (1724 – 1804). Het is echter wel zo dat tijdens het denken de angst voor het eigen lichaam verdwijnt. Die situatie ontstaat niet omdat hier het denken de angst overwint. De situatie ontstaat omdat het denken ons besef over ons lichaam uitschakelt. Het denken lijkt zo sterk dat denken in staat is symptomen van ongemakken te overwinnen.

We komen alleen tot mentale activiteit omdat onze zintuigen zich terugtrekken uit de ons omringende, aanwezige wereld. Daar wij in het denken ook nog geneigd zijn tot veralgemeniseren beheerst de activiteit het vermogen zich helemaal terug te trekken uit de aanwezigheid. ‘Het mentale’ behelst de mogelijkheid van de geest zichzelf aanwezig te stellen voor dat wat voor onze zintuigen afwezig blijkt te zijn.

Van ervaringen worden wij ons niet bewust door de ervaringen zelf. Een ervaring manifesteert zich alleen maar door wat we over die ervaring denken. Ook wanneer we vanuit ons gevoelsleven boosheid tonen is de boosheid anders dan zoals die wordt gevoeld. Het tonen van de emotie gebeurt nooit in een onvervalste staat. Het tonen van een emotie kan gezien worden als een vorm van zelfrepresentatie. Daaruit volgt dat we meer dan alleen bewustzijn in ons dragen. Kenmerkend voor zelfrepresentatie is, zo betoogt Arendt, dat de eigenschap een gebrek kent aan consistentie en duurzaamheid.

Nieuwe tijden

Wat nu in nieuwe tijden? We hebben een aantal opmerkingen in samenvattende vorm gemaakt ten aanzien van het werk ‘Denken’ van Hannah Arendt. Inmiddels zijn ze enerzijds intrinsiek aan de werkwijzen zoals ze bekend zijn onder haptonomen, haptotherapeuten en andere therapeutische beroepsbeoefenaars. Anderzijds kunnen de gedachten van Arendt als prikkelend worden ervaren daar ze juist minder intrinsiek aan de werkwijzen lijken. In onze tijd immers, waarin wij veel pogingen doen menselijk gedrag te reduceren tot een standaard, komen we met haar vaststelling over psychologie als een wetenschap wel erg bedrogen uit. Het is Arendt’s pluraliteit die bepaalt. Gekoppeld aan intersubjectiviteit van onze waarnemingen verdient ‘census communis’ in haptonomie nadere uitwerking. In het huidige wetenschappelijke veld van haptonomie en, verbazingwekkend, in het werkveld van haptotherapie zou immers niet de vraag hoeven zijn wat haptonomie is. De vraag zou zich kunnen verplaatsen naar hoe wij in haptonomie onze wetenschap gebruiken en weten te versterken met wat er is.

Onze weg van het denken zal keer op keer ontdekt en moeizaam gebaand worden als ieder van ons beseft dat hij of zij ingevoegd is tussen een oneindig verleden en een oneindige toekomst. Dit besef kan gemakkelijk leiden tot een idee van permanentie van ons allen als menselijke verschijnselen op onze planeet. Die permanentie kunnen we volgens Hannah Arendt betitelen als ‘niet-tijd’. In die tijdloosheid kan een heden vorm krijgen waarmee we in die ruimte onze persoonlijke eindigheid weten te overstijgen.

Literatuur

Hannah Arendt, ‘Denken – Het leven van de geest’, Uitgeverij Klement, 2012.

Dankzegging

De auteurs bedanken Henk van Til van de publieke omroep Human voor het idee van de bijgevoegde video over Hannah Arendt in deze nieuwsbrief.

Annotatie

Corrie P. Holtman en drs. Leander P. Tijdhof, ‘Haptonomische verkenningen bij Denken van Hannah Arendt’, http://www.haptonomie-haptotherapie.com/2015/04/haptonomische-verkenningen-bij-denken.html, Nieuwsbrief Praktijk Leander Tijdhof (24 april 2015).